- kleuren
- {{kleuren}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [kleur aannemen; blozen] rougir♦voorbeelden:1 de appels beginnen te kleuren • les pommes commencent à mûrirhij kleurde tot achter zijn oren • il rougit jusqu'à la racine des cheveuxII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [kleur geven aan; overdrijven] colorer2 [laten blozen] faire rougir♦voorbeelden:1 feiten sterk kleuren • transformer les faits2 een lichte blos kleurde haar wangen • ses joues se colorèrent légèrementIII 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉1 [verven] colorier ⇒ 〈stoffen, haren〉teindre♦voorbeelden:1 paaseieren kleuren • peindre des oeufs de Pâqueszij kleurt graag • elle aime beaucoup faire du coloriage
Deens-Russisch woordenboek. 2015.